Interview met Miho Hazama, gastdirigent van het Prins Claus Concert 2022
door Pieter Sijpersma
In de aanloop naar het Prins Claus Concert 2022 op 1 april in Groningen en 3 april in Leeuwarden sprak Pieter Sijpersma met de van oorsprong Japanse componist en dirigent Miho Hazama.
Miho is klein van stuk en de vriendelijkheid zelve. Vijfendertig is ze nu, en ze is zo te zien aardig op weg om een prachtige carrière in de muziek op te bouwen.
Ze komt niet uit een muzikaal gezin, vertelt ze. Haar ouders draaiden veel platen en cd’s. Eén van die platen was een verzamelalbum waar een nummer van Herbie Hancock op stond. De kleine Miho was meteen gegrepen – en Hancock is nog steeds een van haar muzikale helden. Ze was nog maar drie toen ze een toetsenbord kreeg; op haar tiende won ze haar eerste prijs.
Ze studeerde compositie op het Kunitachi College of Music in Tokyo. Al als scholier stuurde ze haar composities en arrangementen naar allerlei orkesten van naam. In 2010 verhuisde ze naar New York, het Mekka van de jazz, waar ze studeerde aan de Manhattan School of Music. Ze kreeg les van Jim McNeely; dat ze een goede leerling was bleek een jaar later al, toen ze de ASCAP Foundation Young Jazz Composer Award ontving. Weer een jaar later haalde ze haar master en nam ze haar eerste album op, Journey to Journey.
De pagina die Wikipedia aan haar wijdt, geeft een overzicht van de prestigieuze prijzen die ze won en de orkesten waarmee ze heeft opgetreden. Het gerenommeerde Amerikaanse jazztijdschrift Downbeat riep haar uit tot een van de 25 talenten voor de toekomst.
De voorlopige kroon op haar werk is de benoeming tot een van de drie vaste gastdirigenten van het Metropole Orkest. Ze straalt wanneer ze erover vertelt. ‘Het is mijn droomorkest’, zegt ze. ‘Ik was al weg van het Metropole toen ik op school zat. Ze kunnen álles! Ze zijn in feite het enige complete jazzorkest ter wereld. Ze zouden de wereld moeten beheersen.’
Hoe kwam ze bij het orkest terecht?
‘Op de middelbare school in Japan wist ik al dat ze bestonden. Ik ontdekte eerst Vince Mendoza. Hij had de arrangementen geschreven voor Dancer the Dark, van Björk, een zangeres met wie ik die tijd erg bezig was. Toen ik zijn naam opzocht, verscheen het Metropole in beeld, want daar was hij dirigent van. Dus ging ik cd’s en opnames beluisteren, en alles klonk zo fantastisch!’
‘In Tokyo studeerde ik klassieke compositie. In 2010 ging ik naar New York om jazz-compositie te studeren bij Jim McNeely. Omdat ik een klassieke achtergrond had, ried hij me aan me op te geven voor een workshop arrangeren die het Metropole ieder jaar gaf. Ik stuurde mijn composities naar Mendoza en werd uitgenodigd. Ik heb nog steeds het gevoel dat het de beste week van mijn leven was, die zeven dagen die ik met Vince Mendoza en het Metropole Orkest doorbracht. De gastzangeres van die week was Roberta Gambarini, een fenomenale jazzzangeres uit New York City. Zij zong een arrangement van mij, een nummer dat we ook tijdens het PCC concert spelen. Het is een bossanova, Elis Regina’s Atrás Da Porta.’
‘Ik heb een achtergrond in de klassieke muziek, maar ik beschouw mezelf als een jazzcomponist. Mijn muziek is een soort cross-over, met een sterk ritmisch aspect. Doordat we strijkers gebruiken die voor een geluid zorgen met een klassieke kleur, doet mijn muziek enigszins klassiek aan, maar in ritmisch opzicht staat het veel dichter bij jazzmuziek. Er is ruimte voor improvisatie, ja, absoluut.’
‘We spelen stukken van partituur en we hebben delen waarin we improviseren. Als dirigent zorg je ervoor dat de geschreven delen worden gespeeld zoals het op papier staat, bij de geïmproviseerde stukken laat je het aan iemand anders over om een verhaal te vertellen. Dat deel hoef ik niet te leiden, dat is aan de solist. Dan heb ik het wat gemakkelijker, ontspan ik even, maar soms moet ik de begeleiding, de achtergrond, in goede banen leiden. De kunst als leider van een jazzorkest is het evenwicht te vinden tussen de noten op papier en de improvisaties. Het is aan mij als dirigent om ervoor te zorgen dat we samen hetzelfde verhaal vertellen.’
Prins Claus Concert 2022 met solisten Mark Gross, Idaira Moraguez en dirigent Miho Hazama
Instagram post van Miho
Wanneer weet je als dirigent wanneer de improvisatie op z’n eind loopt? Heb je oogcontact met de solist?
‘Ik voel het wel aan, soms is er communicatie en dan geef ik alvast aan het orkest aan dat zij weer aan de beurt zijn.’
Is het ingewikkeld?
‘Nee. Ik denk dat we dezelfde reis maken; het feit dat ik mijn armen heb laten zakken wil niet zeggen dat ik niet meer meedoe. We zijn dan nog steeds met elkaar onderweg.’
Is het anders wanneer het orkest een van uw eigen stukken speelt? Weet u dan precies wat u wilt horen, of geeft u ook dan wat speelruimte?
‘Als dirigent moet ik flexibel zijn, want ik werk niet altijd met mijn eigen musici. Dan moet ik mijn verwachtingen aanpassen aan de mensen met wie ik werk. Ik hoef ze overigens niet veel druk op te leggen. Dat wil ik ook niet, want dat kan ze onzeker maken. Dat zou niet goed zijn.’
En hoe deden de studenten van het Prins Claus het? Wat vindt u van hun niveau?
‘Ik heb het gevoel dat ik echt met ze samenwerk. Het voelt goed. Ik moet me aanpassen, aan hen, zodat ik niet vraag wat ze niet kunnen, zodat we het best mogelijke in de situatie krijgen. We repeteren om in vorm te komen, daar mikken we op.’
Doceert u ook of zijn het gewoon repetities?
‘Het zijn repetities voor een concert, die natuurlijk ook een leeraspect hebben, doordat we samen oefenen. Ik denk dat de studenten enthousiast zijn over wat ze spelen, wat ik erg waardeer. Het is nieuwe muziek voor hen en ze proberen die vast te pinnen; ze staan ervoor open. Dat is het belangrijkste in de muziek, vind ik.’
Hoe bent u in Groningen beland?
‘Dat is te danken aan Joris Teepe, een stadgenoot die bas doceert aan het conservatorium. Hij is de man achter New York comes to Groningen en inviteert geregeld muzikanten uit zijn eigen stad. Ik stond op een lijst, denk ik. Ik ben hier drie jaar geleden al eens geweest om een week les te geven. Toen zou ik ook optreden, maar corona gooide roet in het eten.’
U dirigeert, arrangeert, componeert en heeft een eigen band. Wat is het belangrijkste?
‘Ik zie mezelf als componist. Dat is mijn eerste beroep, het componeren van jazz. Nu ben ik ook nog bandleider, dirigent en arrangeur, maar er komt misschien wel een tijd dat ik kinderen krijg. Dan kan ik me helemaal richten op het componeren, het schrijven van muziek. Maar daarna ga ik weer op weg, want ik wil alle vier blijven doen. In de jazz is het spelen belangrijk. Je doet al spelend ideeën op, dat is in de jazz heel anders dan in de klassieke muziek.’
Hoe gaat het componeren in zijn werk?
‘Mijn proces is niet anders dan in de klassieke muziek. Ik plan, werk stukken uit voordat ik schrijf. Op punten laat ik zaken over aan improvisaties, maar ik heb altijd een plan en een opzet. Het componeren kost veel tijd: om dingen uit te denken, ideetjes, om frasen in me te laten omgaan. Ik schrijf niet alles meteen op. Dat duurt soms wel een half jaar. Mijn ideeën haal ik overal vandaan. Alles kan inspiratie bieden: het leven, de natuur, dagelijkse dingen. Mijn eerste instrument is de piano. Daarop probeer ik eerst uit wat ik in een schets op papier heb gezet. Daarna komt het componeren om te orkestreren.’
Orkestreren is een kunst op zich: hoe weet een componist welk instrument hij of zij voor de verschillende delen of passages het beste kan inzetten? Mahler was een topdirigent, die kende alle instrumenten van het orkest op zijn duimpje. Ravel was de absolute meester: die wist feilloos welk instrument een melodie het beste tot haar recht kon laten komen en wist ook precies wat hij van de musici kon vragen, wat nog speelbaar was. Hoe doet u dat?
‘Soms schrijf ik te pianistisch, dat weet ik. Dan is de snelle riedel die ik op piano gemakkelijk kan spelen te moeilijk voor een ander instrument. Sommige arpeggio’s kun je nu eenmaal niet spelen op bijvoorbeeld een trompet. Dat soort dingen weten, de instrumenten kennen: dat is belangrijk. Ravel moet goede vrienden hebben gehad aan wie hij kon vragen wat nog mogelijk was. Hij was een genie. Hij wist wat nog net kon. Ik zelf stel me in mijn hoofd voor hoe dingen klinken, welke instrumenten bepaalde passages het beste kunnen spelen.’
‘Natuurlijk heb ik ook gekeken naar andere componisten. Respighi is mijn favoriet. Zijn Pini di Roma is mijn bijbel. Ook geweldig is Ravels Daphnis et Chloe, zo moeilijk, maar compositorisch weergaloos. Ook Bernstein is een voorbeeld voor mij. Zijn orkestratie is mij te duister, maar het is fenomenaal wat hij heeft geschreven. En ik ben een grote fan van Strawinsky, met zijn wonderlijke orkestraties, maar zijn compositietechniek is geweldig.’
Met zo’n prachtige aanloop lijkt u te zijn begonnen aan een glansrijke carrière in de muziek. Hoe ziet uw toekomst eruit?
‘Volgend jaar is het tien jaar geleden dat ik mijn debuut maakte. Daar wil ik iets bijzonders van maken, om het te vieren. Er komt een nieuwe opname en daarna waarschijnlijk een tournee met mijn band. Daarna, denk ik, komen er kinderen en een gezin, dus dan doe ik even kalm aan. Waarschijnlijk ga ik dan ook verhuizen. New York City is een geweldige stad, maar je staat er altijd in de carrière-modus. Het is niet de plek om een kind op te voeden. Dus nu eerst de focus op de muziek, daarna er even tussenuit. Vervolgens zal ik vast weer nieuwe uitdagingen zoeken.’