Ik ben van het Wybertje

door Pieter Sijpersma

Het gesprek vindt plaats wanneer ze een week in functie is.
‘Ze hebben me echt welkom geheten op mijn eerste werkdag. Er waren taartjes in huis gehaald en ze sleepten we me overal heen. De mensen zijn hier met hart en ziel bezig, dat merk je echt. Bij veel musici zitten het persoonlijke en het vak in elkaar verknoopt. Men heeft vaak een vader die al iets deed of een zus die ook actief is in de muziek; ik vind het erg leuk die verhalen te horen.’

Zelf is ze van huis uit geen musicus. Is ze een vreemde in Jeruzalem?
‘Ik verkeer nu tussen mensen die gepokt en gemazeld zijn in de muziek. Of het een nadeel is dat ik niet een muziekprofessional ben, moeten anderen maar uitmaken. Ik groeide op in de tijd dat iedereen eerst blokfluit speelde, begin lagere school. Daarna heb ik zes jaar piano gespeeld. Ik groeide op in een gezin waar muziek werd gemaakt, en ook gesport trouwens. Een muzikale happening die indruk op mij maakte was een kerstoptreden in Goënga, waar je overdag een paar stukken instudeerde, aan het eind van de middag de generale repetitie had en ’s avonds was het optreden. Het deel uitmaken van zo’n gelegenheidsorkest, dat was voor mij als elfjarige fantastisch. Ik herinner me het moment dat je met z’n allen inzet, dat is een geweldig gevoel. In mijn puberjaren stopte ik met pianoles, maar een muziekliefhebber ben ik zeker gebleven.’

Een dikke tien jaar is ze algemeen directeur geweest van het Noord Nederlands Orkest, dat in dat decennium enorme sprongen voorwaarts heeft gemaakt. Met de komst van een nieuwe chef-dirigent en de twee grote maestro’s Hartmut Haenchen en Antony Hermus als vaste gasten op de bok had ze misschien een verdere opbloei kunnen meemaken. Waarom dan in vredesnaam overgestapt naar het conservatorium?

‘Ook tot mijn eigen verbazing vonden veel mensen het wel een logische stap. Ze snapten het dat managers na tien jaar iets anders gaan doen, gaven ze aan, maar dat is voor mij eigenlijk niet de aanleiding geweest. Ik ga het NNO zeker missen en het blijft een beetje ‘mijn orkest’, maar ik wil heel graag een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van jonge musici op weg naar hun beroepspraktijk. Die praktijk ziet er heel anders uit dan vroeger, daarop goed aansluiten is nog een flinke klus. Met het NNO hoop ik straks goed samen te werken, en ook met SPOT, daar gaan vast mooie dingen uit voortkomen.’

Gaan er dingen veranderen onder de nieuwe dean?
‘Zeker. Maar ik ben iemand die niet meteen de hele boel overhoop gooit. Ik wil altijd eerst kijken naar wat er is. Wat er voor moois is. Je hebt managers die na twee weken denken te snappen: zo zit het, en hop, dan gaan ze iets anders inzetten; daar krijgen ze dan vervolgens niemand in mee, en dan wordt het niks. Ik behoor meer tot het type waarvan over aantal jaren wordt vastgesteld dat de organisatie een flinke zwenking heeft gemaakt. Ik ben van het Wybertje: eerst divergeren, kijken wat speelt hier allemaal, met welke mensen heb ik te maken. Ik vraag ze: waar ben je trots op, wat zijn je wensen en waar zie jij kansen? Liefst zo concreet mogelijk. De vraag wat ze niet goed vinden boeit me niet zo, dan krijg je al snel een optelsom van frustraties. We gaan vooruit, wat zijn daar de beelden bij…. dat wil ik horen. Van binnen uit de school maar ook uit de wereld om ons heen. Dan kijk ik: wat is onze opdracht vanuit de kunsten, wat is de Hanze-koers, wat voor conservatorium willen wij zelf zijn? Daarna komt de fase van convergeren (zo krijg je dat wybertje <>), heel belangrijk! anders blijf je maar ophalen en bepaal je geen richting en maak je geen keuzes. Dat is lastig, je moet soms omwille van de helderheid ook leuke dingen laten vallen, maar het loont en geeft houvast. Zo komt er straks gestaag richting in.’

‘De studenten, daar draait het nu om. Die zie ik overal om me heen, maar ik moet moeite doen om ze echt te ontmoeten. Behalve in de kantine dan. Van de sfeer die er hangt word ik enthousiast; de studenten met soms mega zware koffers en uit elke kamer komt muziek. Je komt binnen met meteen links de Jazzclub, er tegenover zit een mooi concertzaaltje. Van ‘s morgens tot laat in de avond zijn er groepjes aan de slag, zie je docenten actief zijn. Dat is waarom het hier zo leuk is. Ik zit in mijn kamer een beetje afgesloten, maar ik hoef maar één voet buiten de deur te zetten en ik sta er middenin. Laat mij dan de dingen doen waar ik goed in ben. Niet het spelen, maar de boel een beetje goed verknopen, zodat het stevig zit, zodat we geld krijgen, zodat het ondernemender wordt en meer met de blik naar buiten, dat mag ook wel. Ik ben in de muziek gebleven, je voelt het gewoon meteen. Dat hoef je niet uit te leggen. Het is universeel.’