Op 2 juli dirigeert Antony Hermus, vaste gastdirigent van het Noord-Nederlands Orkest, het Prins Claus Concert. Op de lessenaar ligt louter werk van Beethoven, waarmee het Beethovenjaar – dat dankzij de rondwarende pandemie toch wat in het water is gevallen – wordt verlengd. Hermus staat dan voor het Hanze Symphony Orchestra, dat uit studenten van het Prins Claus Conservatorium bestaat. Alle reden dus voor een toelichtend vraaggesprek

Precies op het afgesproken tijdstip komt Antony Hermus het Vondelpark in fietsen. Hij ziet er, op zijn stoere jongensfiets, met een krat op de voorvork, een speelse pet op en Airpods in zijn oren, heel anders uit dan de man die de meesten van ons alleen in rokkostuum kennen, bijna jongensachtig. Hermus is een druk bezet man, met een actieradius die bijna heel Europa beslaat. Hij grossiert in gastdirigentschappen, die hem in Londen, Helsinki, Lyon, Brussel, Kopenhagen, Leeds, Amsterdam en zelfs Jeruzalem doen belanden. Daarnaast is hij vaste gastdocent aan het conservatorium van Amsterdam, waar hij studenten de kneepjes van de orkestdirectie bijbrengt.

Corona breekt wet

Hoe is het Prins Claus er dan toch in geslaagd hem te strikken voor juist dit ene concert? Hermus grijnst. ‘Mark Vondenhoff (hoofd afdeling Klassieke Muziek van het PCC, ps) belde me precies op het juiste moment. Hij kent mijn agenda en weet dat ik normaal gesproken maar één tot drie weken per jaar aan speciale projecten met studenten wil besteden, maar wist ook wel dat nogal veel dingen waren afgezegd vanwege corona. “Antony, corona breekt wet, toch”, zei hij. Na overleg met Marcel Mandos (artistiek leider van het NNO, ps) waren we er snel uit. Nogal wat musici van het NNO geven les op het conservatorium, dus er is een fijne verbinding, zoals ik me zelf ook echt verbonden voel met Groningen.’ Wordt het een concert met of zonder publiek? ‘Ik hoop van harte mét publiek. Wij muzikanten hebben een vierde wand nodig, zoals dat heet. Dat zijn de mensen in de zaal; spelen voor lege stoelen is niet zo makkelijk. Een publiek geeft de energie terug die wij op het podium doen ontstaan. Dat komt de kwaliteit van ons spel ook ten goede. Tegenwoordig spelen we vaak voor schermen, of voor de radio, in het besef dat er mensen aan de andere kant luisteren. Hoeveel dat er zijn, weten we niet; wat ze ervan vinden, ervaren we ook niet. Je ziet ze niet en je voelt ze niet. Wel besef je dat alles wordt opgenomen en dat iedereen later het nog eens kan terugluisteren en kan vaststellen dat jij nu net dat ene foutje speelt. Dat is mentaal een uitdaging voor musici. Want er wordt perfectie verwacht, maar muziek wordt nu eenmaal niet in perfectie gemaakt, een concert is niet iets wat je per definitie puntgaaf aflevert. Dat is ook niet erg, want daar gaat het helemaal niet om. Het gaat om iets heel anders, om de ervaring, om de beleving, om de magie. Ik heb een opname van Vladimir Horowitz, die onder Zubin Mehta het derde pianoconcert van Rachmaninov speelt. Nou, van de foute noten die je hoort valt een heel nieuw concert te componeren. Maar wat is dat een ongelooflijk mooie opname! Pakkend, ik word erdoor gefascineerd. En dáár gaat het om.’

De aanpak is hetzelfde

Het Hanze Symphony Orchestra bestaat uit onervaren musici. Vergt dat een andere voorbereiding en aanpak van de dirigent? ‘Helemaal niet. Ik pak het precies zo aan als anders. Bij het dirigeren werk je eigenlijk in drie fases. Het begint met studie, van de partituur. Daarbij is de leidende vraag: hoe wil of denk ik dat het klinkt, dat het móet klinken? Welke klank is het beste, wat moet de kleur zijn, hoe zwaar moet het worden, welk tempo? Het antwoord op die vraag bepaalt je gestiek: welke gebaren maak ik, hoe beweeg je als dirigent? In de derde fase komt dan de klank, de musici reageren op je gebaren en brengen de muziek voort. Wat een orkestmusicus van een dirigent verwacht kan trouwens nogal eens verschillen. De een wil precies van je horen hoe jij wilt dat het klinkt: op de punt beginnen, opstreek of afstreek, staccato, legato. Een ander wil alleen geïnspireerd worden, en laat merken dat hij of zij er verder zelf wel raad mee weet. Die ruimte gun ik de spelers over het algemeen ook, zolang hun idee en klank past binnen de algehele visie die ik heb neergelegd.’ De visie van dirigent Hermus is weliswaar een kader, maar niet in beton gegoten? ‘Nee. Hoe iets daadwerkelijk klinkt, verschilt per moment, per repetitie, per concert. Soms moet je tijdens een speelmoment iets herijken, omdat het in deze zaal, met dit orkest, op dit moment niet zo werkt als je je aan je studeertafel had voorgesteld. Een ding moet je altijd in de gaten houden als man op de bok: een tempo moet weliswaar kloppen, de noten moeten zuiver zijn, maar jij als dirigent hoeft die ene solo niet te spelen. Uit dat stokje komt geen muziek! Het zijn de mensen die de muziek maken. Een soloblazer bijvoorbeeld moet – binnen de kaders – vrijheid hebben te interpreteren – hij is ook muzikant! Vorige week bijvoorbeeld repeteerden we met het NNO de Vierde van Tsjaikovsky. Bij een bepaald stuk in de partituur, waar motieven worden herhaald en het dus voor de hand ligt dat er een verband zit tussen wat de houtblazers onder elkaar doen, zei ik opeens: jongens, doe het allemaal verschillend, dan wordt het veel interessanter. Een rare opmerking, maar hij werkte wel. Zodra je de musici een richting geeft en ze tegelijkertijd daarbinnen vrijheid geeft en vooral inspireert, doen musici in het orkest wellicht zelfs iets beters dan wat je in je hoofd had.’

Dus wat staat het Hanze Symphony Orchestra te wachten? ‘Ik werk heel graag met jeugdorkesten, zij hebben altijd zo’n bijzondere energie. Bij alle repetities werk je uiteraard aan het doorgronden van de partituur, en aan klankperfectie. Het gaat erom dat een akkoord zuiver is, dat het spel samenhangt, dat de boodschap van het stuk overkomt. Bij het concert wil je dat dan allemaal verwezenlijken. Daar gaan we dus aan werken. Maar ook al heb ik nu te maken met nog niet zulke ervaren musici, van wie sommigen voor het eerst van hun leven met elkaar samen spelen, bereid ik het concert niet anders dan anders voor. Technisch mooi of perfect spelen is belangrijk, maar nog belangrijker vind ik het in zo’n week om het heilig vuur over te brengen. Aan jonge mensen die de muziek in willen. Daar wil ik aan bijdragen. Het vuur in anderen opwekken, dat vind ik het allerbelangrijkste, en hoewel ik denk dat ik erg goed kan bijdragen aan de technische ontwikkeling van orkesten, is het opwekken van het heilig vuur het allerbelangrijkste.’

Prachtig, maar moeilijk

Dan heeft Hermus nog een verrassing. Hij brengt twee van zijn leerlingen uit Amsterdam mee, die een deel van de repetities voor hun rekening zullen nemen. Prachtig natuurlijk, dat het Hanze een leeftijdsgenoot op de bok ziet staan, maar komt dat wel goed, meneer Hermus? ‘Geen zorgen. Dat zijn fantastische jongens, die kunnen dat. En ik ben overal bij.’ Beethoven dus. Die ouverture Coriolan, is dat een opwarmertje? ‘Het is een prachtig stuk. Echt prachtig. Dramatisch, in C-klein, dan weet je het wel.’ En dan, raadselachtig: ‘Een Romeins stuk.’ Top of the bill is de Vijfde van Beethoven. Eh… ‘Valt daar nog wat aan toe te voegen, is de vraag. Nou! Deze symfonie is een wereld aan keuzen. Neem het tempo alleen al. De metronoomcijfers die Beethoven erboven heeft gezet zijn heel snel, wat het orkest toch voor problemen kan stellen. Zeker een orkest van onervaren spelers, die niet op elkaar zijn ingespeeld.’ Waarna Hermus, op een Amsterdams terras, de eerste maten van de Vijfde zingt, eerst langzaam, dan snel: ‘Tátatatáa, táttatatá!’ En wat er dan volgt: tatararie, tatarie…, pararadom, pararadíe…’ Hij gaat meteen door naar het tweede deel en zingt voor. Om af te sluiten met: ‘dat tweede deel, dat is niet voor niks zo bekend. Het zit niet voor niks in ieder proefspel voor strijkers. Als je dat overleeft… Dus het idee van ‘die Vijfde van Beethoven, dat weten we nu wel’: het is niet waar. Het is gewoon een prachtig, maar verrekt moeilijk stuk, dat blijft fascineren. Als je dat eenmaal in je vingers hebt, en na een worsteling tijdens de repetitieperiode daarna in een mooi concert weet te gieten, dat is ongelofelijk.’ Het wordt dus een mooie avond, voor zowel publiek als orkest? ‘Dat zal de inzet zijn. Ik ben van huis uit pianist en heb veel alleen gespeeld, recitals. Een leraar van mij zei ooit: “als je solo speelt, zie je een mooie boom, in al zijn facetten. Maar als je samen met anderen speelt, is het alsof je door een bos loopt. Dan zie je allerlei bomen en anderen wijzen je op dingen die je alleen niet had opgemerkt.” Zo is het. Als muzikant vul je je rugzak altijd met ideeën en ervaringen van anderen. Het mooie van samen spelen in een orkest is het met elkaar delen van de muziek en daar plezier in te vinden. De symfonische muziek is een van de grote pijlers onder de westerse muziek. Het is geweldig dat het Prins Claus Conservatorium nu zo’n orkest uit de grond stampt. De studenten maken zo op een andere manier kennis met elkaar: ze spelen met elkaar in een orkest! Ik draag er graag aan bij om er zo’n mooi mogelijk orkest van te maken. En ik ben benieuwd wat we allemaal gaan ervaren op onze reis.’

Tekst en foto Pieter Sijpersma
voorzitter Stichting Vrienden van het Prins Claus Conservatorium