‘Er is meer dan het smalle pad van de virtuozen’

door Pieter Sijpersma

Harrie van den Elsen (1956) neemt afscheid van het Prins Claus Conservatorium. Wie is deze beminnelijke Brabander, bedaard en bedachtzaam in optreden, maar opeens zo bevlogen wanneer hij spreekt over een nieuwe ster aan het firmament van de klassieke muziek? [het interview begon met een gesprek over moderne muziek, en in het bijzonder over Thomas Adès, de jonge baanbrekende Britse componist en dirigent. Klik hier om dit deel van het interview te lezen  – red.] Hij komt, zegt hij, ‘uit de binnenkant van de muziek.’ Heeft na zijn muziekstudie les en leiding gegeven aan conservatoria en is achtenhalf jaar directeur geweest in Maastricht. In 2011 kwam hij over naar Groningen. Een leven lang dus in de conservatoria. Wat was zijn instrument eigenlijk? ‘Ik heb klassiek piano gestudeerd en kamermuziek, en ik heb theorie der muziek als extra studie gedaan. Dat is niet zelfde als muziekwetenschap, dat is een universitaire variant en is meer theoretisch van aard met veel aandacht voor de secundaire literatuur en de geschiedenis, et cetera. Muziektheorie betreft echter de binnenkant van de muziek, zoals harmonie, contrapunt, analyse.’

Hoe belandt iemand die zo diep in de materie zit in vredesnaam op de stoel van een Dean?

‘Als je alleen maar aan de binnenkant van de muziek blijft, verlies je het contact met de omgeving, met de samenleving waarvoor je mensen opleidt. Ik wilde op en gegeven moment richting gaan geven aan anderen in de muziek. En dat is wat wij hier doen in Groningen.’

Waar stond Dean Harrie van den Elsen voor?

Opnieuw op docerende toon: ‘Het Olympisch motto is citius, altius, fortius. Steeds maar sneller, hoger en sterker. Een wezenlijke karaktertrek van de muziek is: hoe betere musicus je bent, hoe waardevoller je bent in de samenleving. Concoursen winnen, virtuoos zijn, internationale carrière, de grote podia: dat is het romantische beeld rondom musici. Ik denk nog altijd dat dat een heel waardevol beeld is.’ De naam Janine Jansen valt, die net op tv is geweest met haar dozijn stradivarii. Van den Elsen: ‘Zij doet nu een prachtige Vier Jaargetijden. Super, en daar zit ook de basispassie van elke professionele musicus. Musici gaan muziek studeren niet voor het grote geld, maar er brandt een vuurtje in ze, waardoor ze dit willen; zo goed mogelijk, ze willen een meester hebben, ze willen een meester worden, en ze willen internationaal. Die basis blijft, maar je ziet ook dat de functie en de rol van muziek, in de samenleving minder eenduidig is geworden dan -ie misschien vijftig jaar geleden was. Ik denk niet dat de betekenis van kunst afneemt, maar de manier waarop kunst door de samenleving ervaren wordt en dus ook gewaardeerd wordt, die verandert. En best wel snel en heftig. Dat betekent dus dat ik als Dean, met name in mijn Groningse periode, me heel erg bewust van ben geworden dat het onverantwoord is om musici op te leiden alleen maar met dat beeld van de Olympisch Spelen voor je snufferd. Het is nu eenmaal zo dat het niet iedereen gegeven is het Olympische podium te bereiken. Er zijn musici die worden fantastisch ensemble-spelers, er zijn musici die worden fantastische docenten die jonge mensen weer opleiden. Er zijn musici die worden community musician, die doen bijvoorbeeld projecten in een buurthuis en in de wijk. Wij leiden nu bijvoorbeeld musici op die kunnen werken in ziekenhuizen. Er zijn mensen die zitten aan de avant-garde kant van de muziek, die krijgen ook niet altijd de handen op elkaar, want ja, die avant-garde is misschien pas over vijftig jaar mainstream geworden. Nou, als je musici opleidt zoals wij hier doen, vind ik dat je musici optimaal moet faciliteren om hun doel te halen, maar in het volle bewustzijn van die enorme breedte die voor je ligt. En niet met de oogkleppen op van ‘ik ga gewoon naar de Olympische Spelen en als ik het niet haal, dan is het mislukt.’

Er is veel meer dan het smalspoor van de virtuozen.
Hier in Groningen hebben we met overtuiging gekozen voor een veel breder spoor. Je kunt bijvoorbeeld van meet af aan gaan voor een bestaan als experimenteel musicus, of docent willen worden. Ik ben zelf getrouwd met een pianiste die steeds heeft gezegd: mijn hart ligt in het lesgeven aan jonge kinderen van vier tot het eind van de puberteit, dat is wat ik goed kan. Dat is heel belangrijk in de hele keten van opleiden. Waar wij dus hier in Groningen aan werken. En niet alleen in het conservatorium voor het onderwijs, we hebben namelijk een Kenniscentrum, dat heel concreet Kunst en Samenleving heet. Hebben we samen met Minerva. Daar zitten lectoren in, die onderzoek doen naar de relatie tussen muziek en samenleving, hoe die verandert en wat dat betekent voor het opleiden van musici.’

‘Natuurlijk moeten we als conservatorium blijven doen wat we al heel lang heel goed kunnen, namelijk mensen in dat meester-gezel systeem een instrument leren en die passie professionaliseren. Die basispassie van musici, om te musiceren voor mensen, dat is gewoon een gouden basis zonder welke eigenlijk niks tot bloei komt, en ik vind dat musici nog altijd het recht hebben om te zeggen: ik kies toch voor het smalspoor, ik ga concoursen doen en ik probeer in een orkest te komen. Prima, als het maar een keuze is, en niet de enige route en je je nooit hebt afgevraagd: is dat mijn route, of wat zijn de alternatieven?’

En wanneer er tussen de studenten weer een Simone Lamsma blijkt te zitten?

Van den Elsen: ‘Jaaaa….!’ ‘Wij moeten studenten zo opleiden, vind ik, dat ze in staat zijn om hun positie in de maatschappij later zelf te maken: musici als makers in de samenleving. Natuurlijk gaan er nog altijd mensen naar muziekschool of centrum voor de kunsten, in Groningen hebben we gelukkig nog Vrijdag, het NNO is er, daar kun je ook naar toe. Maar er zijn nog zoveel andere plekken waar je kunt werken en die bellen niet: kom je bij ons werken. Dus moet je zelf in staat zijn je werk te creëren. Nou wordt dat heel vaak plat vertaald met ondernemerschap. Dat woord gebruiken wij inderdaad ook, maar wij bedoelen er niet alleen mee dat je in staat moet zijn om een businessplan te maken en een subsidieaanvraag kunt schrijven en je belastingaangifte goed moet kunnen doen, en een KvK-nummer moet kunnen aanvragen, die hele technische rimram. Het gaat erom dat je in staat bent om zelf te makelen tussen je muzikale passie en de mogelijkheden waardoor je er ook van kunt leven. Een voorbeeld: we gooien op zeker moment al onze eerstejaars door elkaar, waarna ze de opdracht krijgen naar een school of een zorgcentrum te gaan. Of naar de gevangenis, of zo maar naar een straat. Om contact te leggen en te vragen: wat zouden jullie van ons musici willen? We kunnen wel een mooie Mozart-sonate voor jullie spelen, maar is dat wat jullie willen? En is de vorm waarin wij dat doen, namelijk op een podium met een keurig pakje aan, met publiek in de zaal, en jullie betalen entree, dan passend? Uiteindelijk moeten ze met z’n allen, verdeeld in groepen, een compositie maken of een arrangement schrijven en dat vervolgens uitvoeren. Dat is in het begin een chaos! Klassieke musici, die zijn dat totaal niet gewend, die moeten zich helemaal opnieuw uitvinden. Zoiets vragen aan mensen die gewend zijn van blad te spelen: natuurlijk roept dat altijd weerstand op, ook bij de docenten. Dat is een voorbeeld van hoe we dat besef van een veranderende samenleving proberen bij te brengen en dat musici andere competenties nodig hebben dan virtuoos musiceren alleen.’

Waar staat het Groningse conservatorium ongeveer ten opzichte van de concurrentie?

Van den Elsen snuift hoorbaar. Het duurt zeven tellen voordat het antwoord komt. ‘Amsterdam en Den Haag, dat zijn de twee grootste. Als ik globaal antwoord, behoort Groningen tot de top 4. Maastricht hoort er ook bij. Dat is een redelijk idiosyncratisch topviertje, dat snap je wel, maar zo zie ik dat. Ik denk dat de accreditaties – de kwaliteitsmeting van de overheid, zeg maar – dat rijtje ook wel ondersteunen. Tegelijkertijd is het antwoord net iets minder evident, omdat het er ook wel om gaat welk profiel je kiest. Als je wel dat profiel kiest van hoger, sneller, harder, virtuozer en je zet daar echt alles op, dan is misschien Amsterdam wel een heel interessante context. Die zitten, ondanks het feit dat ook zij zich bewust en bewuster worden van dat breedspoor, meer dan wij op dat smallere spoor. Dat is een keuze die je mag maken, ik veroordeel dat niet, het is niet mijn keuze, en Amsterdam is natuurlijk heel groot, drie vier zo groot als wij, misschien wel vijf keer als je alles bij elkaar telt, en Amsterdam beschikt over een massieve culturele en kunstinfrastructuur. Alle orkesten zitten in de buurt, de musea, Schiphol ligt er vlakbij, je hebt zo de solisten die hoeven niet eerst drie uur in de trein naar Groningen. We hadden ooit Repin, die kwam bij ons een masterclass geven, want hij had gesoleerd bij het NNO. Hij zei: volgende keer, als ik weer in Nederland ben, wil ik best bij jullie ook een masterclass komen doen. Dat is ook gebeurd…  maar de locatie was Amsterdam. Want hij had geen tijd om op en neer naar Groningen te gaan. Dat schuurt dus, snap je? Amsterdam en Den Haag zitten ook vanuit hun grootte, hun locatie, veel meer in pole position, dat is gewoon zo. Een daarom moet je extra hard werken in de periferie.’

‘Het is evident dat hier een conservatorium moet zijn: er is hier ook een orkest, er zijn koren, er is de wereld van de hafabra, de popwereld en whatever. Noorderslag, Noorderzon, Eurosonic, een fenomenaal orgellandschap: wat dat betreft is het Noorden een rijke regio. Dus het is goed dat we er zijn, dat we deel uitmaken van de keten van talentontwikkeling en bijdragen aan de culturele infrastructuur van de regio. Uiteindelijk echter blijft ook de vraag hoeveel conservatoria je nodig hebt. Hoeveel buitenlandse studenten wil je opleiden? Dat is hier 50 procent, in Amsterdam en Den Haag richting 75. De komende decennia sta je dus voortdurend voor de vraag: hoe houden we de balans intact tussen Nederlandse en internationale studenten. Het zal voortdurend schuiven en aanpassen zijn. Wij hebben met 200 bachelors, een dikke 60 masterstudenten en 50, 60 docenten, een passende grootte in deze regio – maar er zijn toch nog acht conservatoria in ons land.  Dus alertheid is geboden, dus je moet heel goed verbonden zijn met de samenleving.’

De strijd om de master

Cruciaal voor de status van het Prins Claus Conservatorium is de komst van de master-opleiding geweest. Dat is nog een hele hijs geweest – een cowboy-verhaal, noemt Van den Elsen het, met Henk Pijlman als de Clint Eastwoord van Groningen. ‘Toen ik in Groningen aankwam, was er nog geen master, alleen twee bachelor-opleidingen. Er werd al heel lang strijd gevoerd om wel een Master te krijgen. Henk Pijlman, voorzitter van het College van Bestuur van de Hanzehogeschool Groningen, was het op een gegeven moment beu. Die master komt er blijkbaar niet, zei hij; Amsterdam en Den Haag hadden een veto uitgesproken. Pijlman heeft toen samen met zijn netwerk en mijn voorganger Chris Fictoor de voelhoorns uitgestoken bij de provincie, bij ondernemers in het Noorden, bij de stad. Vergeet Den Haag met zijn rijksbekostiging, was het motto, we beginnen gewoon zelf een master-opleiding! Het was uniek wat er gebeurde: gesteund door stad, provincie, de Hanze, en een groot aantal stichtingen en bedrijven ontstond een fonds met 4,5 ton in kas. Dat was genoeg om het twee jaar vol te houden. We konden ook meteen los, want Chris had in samenwerking met het lectoraat Lifelong Learning in Music van Rineke Smilde een onderwijsprogramma gemaakt, dat al geaccrediteerd was. Toen ik in Groningen aankwam, was het fonds er en mocht in dat seizoen de master gaan beginnen. Er waren tien of elf studenten geworven, dat was het. Mijn opdracht van Henk was: over twee jaar houdt het wel op, dus of we vinden ons Waterloo, of de Master is dan rijksbekostigd. Dus: doe je best! Beiden zijn we op onze eigen manier en via onze eigen netwerken aan de slag gegaan. Je had de Commissie Doelmatigheid, die besliste of het doelmatig zou zijn om belastinggeld aan een master-opleiding in Groningen te besteden. Die commissie zei nee, en de lobby in het land was ook tegen Groningen. Maar er was een nieuw ‘Sectorplan voor de voor de Kunsten’. Daarin stonden nieuwe regels, namelijk: minder bachelors, meer masters! Pijlman zei tegen minister Bussemaker: we hebben met de hele sector een plan afgesproken, mevrouw de minister, en alle conservatoria hebben daar hun handtekening onder gezet: minder bachelors en meer masters. Dus Groningen levert bachelor-plaatsen in en wil een master-opleiding – maar krijgt geen vergoeding van het rijk! Hoe kunt u dat rijmen? Dat kon ze niet en toen heeft Bussemaker de Commissie Doelmatigheid overruled. Jullie hebben formeel gelijk, liet ze de commissie weten, maar dat is ouderwets denken; Groningen krijgt geld voor een master. Dat was in 2013; nu hebben we inclusief overbruggingsjaren alweer tien jaar een masteropleiding. Je krijgt rooie oortjes als je de details kent: ritselen, telefoneren, het ging maar door. Na afloop moesten we de bestuurlijke verhoudingen in conservatoriumland weer normaliseren.’ Van den Elsen lacht smakelijk bij de herinnering, zijn gezicht spreekt boekdelen. ‘Want zonder master ben je geen serieus instituut, hè.’

Hoe ziet de toekomst van het Prins Claus eruit? Hoe ziet het muziekonderwijs er in de toekomst uit?

Van den Elsen zwijgt, denkt na. Dan komt het antwoord, zoekend geformuleerd. ‘Muziekles op de lagere school en de middelbare school is weg. Ja, je hebt het Project Meer Muziek in de Klas, maar het blijft infrastructureel toch een probleem. Je ziet dat het daardoor voor Nederlandse jonge mensen moeilijker is om tot het conservatorium te komen. Omdat er onvoldoende basis is. Mijn grote zorg is dat we aan de hele keten van baby tot profmusicus zoveel gaten moeten repareren. Ook andere infrastructuur taant. De korpsen, de blaasmuziek, die enorm aan erosie onderhevig is. Er komen nog altijd heel getalenteerde jonge mensen boven, maar de vraag is wel hoe lang is dat nog als basis genoeg. Dat betekent op termijn mogelijk ook iets voor conservatoria. Tegelijkertijd zie ik in de conservatoria meer dan hun rol in die muzikale keten, want een conservatorium is van groot belang voor een regio. Omdat wij hier zijn, omdat het NNO hier is, omdat Vrijdag hier is, omdat het Haydn Jeugd Strijkorkest hier is: dat betekent iets voor het leefklimaat. Het conservatorium is een onderdeel van een hele culturele infrastructuur. Dus blijf ik een belangrijke rol voor een conservatorium in een samenleving zien, maar de aanwas van echte talenten die uiteindelijk ook als musici zullen doorstoten, daar heb ik wel zorgen over.’

Wat gaat de emeritus-Dean nu doen?

‘Ik stop niet omdat ik zwak, ziek of misselijk ben. Ook niet omdat ik er genoeg van heb. Ik stop met een beetje pijn in het hart want het Prins Claus Conservatorium is een fantastisch instituut. Ik stop omdat een leven een beperkt aantal uren heeft en ik nog andere dingen wil doen en meemaken. Het wordt trouwens een zachte landing, want ik heb nog een aantal internationale functies waar ik in gekozen ben. Die termijnen maak ik netjes af. Ik zie nu al adviseurschappen en bestuursfuncties op me afkomen, maar ik zal gericht nee moeten zeggen, omdat ik tijd wil overhouden voor andere dingen. Ik ben namelijk min of meer bergverslaafd – ja, wandelen maar ook klimmen, compleet met touwen, carabiners, pikhouwelen et cetera. Ik ben al een paar keer op de top van de Mont Blanc geweest. Ook op de Kilimanjaro, maar dat is technisch niet moeilijk. Mijn zoon heeft me twee weken Nepal cadeau gedaan, dan weet je het wel. Ik ga dus veel naar de bergen, ook met mijn vrouw. Ik ga vegetarisch koken met mijn dochter. En ik keer terug naar mijn ouwe stiel: piano spelen! Dat heb ik dertig jaar lang een beetje bijgehouden, maar dat is toch de originele passie. Wij gaan ons leven mozaïeksgewijs invullen. En lezen! Ik krijg nu de ruimte om die keuzes te maken. Ik verheug me erop.’